Vissen zijn dieren die in het water leven. Ze komen over de hele wereld voor. In de oceaan, in de zee, in een meer, in een vijver of in een beek bij jouw huis. Er bestaan vele duizenden soorten.
Ze hebben allemaal vinnen. Deze vinnen dienen om snel te zwemmen en te sturen in het water. Bij elke vissoort zijn de vinnen anders. Je hebt rugvinnen, staartvinnen, buikvinnen en borstvinnen. Er zijn zelfs vissoorten die hun vinnen verloren hebben in de voorbije miljoenen jaren. Of vissen met zo een sterke vinnen dat ze er op kunnen stappen. Zeepaardjes hebben een klein rugvinnetje en bij de paling moet je de vinnen gaan zoeken.
Wat vissen zo speciaal maken, zijn hun kieuwen. Zij gebruiken die om te ademen onder water. Wij ademen met onze longen ; vissen halen lucht uit het water. Kieuwen zijn eigenlijk flapjes die aan de zijkant van de kop zitten. Sommige vissen hebben 1 kieuw, andere hebben er meer dan 5.
Veel vissen hebben een huid van schubben. Die dienen om het lijf van de vis steviger te maken. Ze maken de vis ook erg glad, zodat hij makkelijker kan zwemmen.